In dit artikel worden alle rekenformules achter de statistiek- en rapportgenerator behandeld. De formules zijn gebaseerd op de rekenmethodieken volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het CBS heeft voor het berekenen van verzuimcijfers een officieel document gepubliceerd.
- Deeltijdfactor (FTE, fulltime equivalent)
- Duur van het verzuim
- Ziekteverzuimpercentage (ZVP)
- Ziekteverzuim naar verzuimduurklassen
- Ziekmeldfrequentie (ZMF)
- Gemiddelde ziekteverzuimduur (GZVD)
1. Deeltijdfactor (FTE, fulltime equivalent)
Deze berekening is bedoeld voor werknemers die niet voor de volledige werktijd in dienst zijn.
Deeltijdfactor = Werkuren per week / Werkuren week volledige aanstelling.
Voorbeeld:
Bij korter werken 28/40 = een FTE van 0,7.
Bij langer werken 40/36 = een FTE van 1,1.
2. Duur van het verzuim
Het aantal kalenderdagen vanaf de begindatum van het verzuim tot de hersteldatum.
Duur verzuim = Herstelddatum - Aanvangsdatum.
*Werken op arbeidstherapeutische basis geldt als volledig verzuim als er sprake is van aanwezigheid zonder enige loonwaarde van de werknemer.
3. Ziekteverzuimpercentage (ZVP)
Het verzuimpercentage geeft aan welk deel van de arbeidscapaciteit in een bepaalde periode wegens verzuim verloren is gegaan. Dit is de meest gebruikte maat om het verzuim binnen een bedrijf of organisatie te typeren.
ZVP = (Het totaal van de verzuimde dagen in periode t / Potentieel beschikbare dagen in periode t) x 100%.
De vaststelling van het verzuimpercentage gebeurt op basis van alle ziektegevallen die zich in de verslagperiode voordoen (dus niet op basis van nieuwe of beëndigde gevallen). Alleen de dagen die binnen de verslagperiode vallen, moet men meerekenen. Betreft het verzuim niet de gehele werktijd, dan moet men het aantal verzuimde dagen vermenigvuldigen met de proportie van de werktijd dat men ziek is. Ook moet men de (zieke) werknemers meerekenen van wie het dienstverband tijdens de verslagperiode begint dan wel eindigt. Om de noemer van het verzuimpercentage te kunnen vaststellen, wordt het aantal FTE (zie '1. Deeltijdfactor' voor de berekening) in de verslagperiode gebruikt.
Figuur 1:
Verzuimdagen die worden meegenomen bij de berekening van het verzuimpercentage (1e ziektejaar en 2e ziektejaar) voor bijvoorbeeld het kalenderjaar 2015.
4. Ziekteverzuim naar verzuimduurklassen
Voor de berekening van het verzuimpercentage voor kort, middellang, lang en extra langdurend verzuim wordt eerst op basis van de duur van het ziektegeval vastgesteld tot welke categorie het verzuim van een werknemer behoort. De duur van het verzuim is het aantal kalenderdagen vanaf de eerste dag van de verzuimmelding tot de herstelddatum (of de einddatum van de verslagperiode indien het een lopend ziektegeval is), en betreft dus niet alleen de ziektedagen die in de verslagperiode vallen. Vervolgens worden voor de berekening van het verzuimpercentage alleen de ziektedagen in de verslagperiode meegerekend.
Ziekteverzuimpercentage kort (KV)
Aantal verzuimdagen worden geteld van verzuimmeldingen die minder dan 8 dagen duren.
Ziekteverzuimpercentage middellang (MLV)
Aantal verzuimdagen worden geteld van verzuimmeldingen die langer dan 7 dagen en minder dan 42 dagen duren.
Ziekteverzuimpercentage lang (LV)
Aantal verzuimdagen worden geteld van verzuimmeldingen die langer dan 41 dagen en minder dan 366 dagen duren.
Ziekteverzuimpercentage extra lang (ELV)
Aantal verzuimdagen worden geteld van verzuimmeldingen die langer dan 365 dagen duren.
Gedeeltelijk verzuim moet proportioneel worden meegerekend. Zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt niet meegerekend, allen ziek ten gevolge van zwangerschap. Tevens moet er rekening gehouden worden met het FTE (zie ook '1. Deeltijdfactor) van de werknemer. Voor fulltimers verandert er dus niets.
Voorbeeld:
Werknemer X heeft een FTE van 0,5. Hij is 100% ziek in de periode van 1 januari 2015 tot 1 februari 2015. Daarna is hij op 1 februari 2015 50% hersteld gemeld en vervolgens op 1 maart 2015 100% hersteld. Er wordt gekozen voor een verslagperiode 1 januari 2015 tot 1 maart 2015.
Periode 1 januari 2015 tot 1 februari 2015 = 31 dagen x 0,5 FTE x 100% ziek = 15,5 verzuimdagen.
Periode 1 februari 2015 tot 1 maart 2015 = 28 dagen x 0,5 FTE x 50% ziek = 7 verzuimdagen.
15,5 + 7 = in totaal 22,5 verzuimdagen. Deze werknemer is (in deze verslagperiode) een middellang verzuimer.
5. Ziekmeldfrequentie (ZMF)
Deze maat betreft het gemiddeld aantal nieuwe ziektegevallen per werknemer in een bepaalde periode, omgerekend naar jaarbasis. In Verzuimsignaal kan gekozen worden voor twee verschillende formules (hieronder beschreven als optie A en B). Hoe u precies de gewenste formule kunt selecteren, kunt u hier teruglezen.
A. Ziekmeldfrequentie berekenen op basis van aantal werknemers (CBS formule)
ZMF = (Aantal meldingen verzuimgevallen in periode t / Aantal werknemers in periode t) x (Aantal dagen in jaar / Gemiddeld aantal dagen in verslagperiode).
B. Ziekmeldfrequentie berekenen op basis van aantal FTE
ZMF = (Aantal meldingen verzuimgevallen in periode / Aantal FTE in periode) x (Aantal dagen in jaar / Gemiddeld aantal dagen in verslagperiode).
Het bepalen van de verzuimmeldingsfrequentie gebeurt op basis van de nieuwe gevallen die zich voordoen in de verslagperiode. Ziektegevallen die elkaar opvolgen na een onderbreking van minder dan 4 weken gelden voor het bepalen van de meldingsfrequentie als aparte ziektegevallen.
Een ziektegeval voorafgaande aan het zwangerschapsverlof of bevallingsverlof eindigt op de dag waarop dit verlof ingaat. Een ziektegeval dat direct aansluit aan dit verlof moet men eveneens als een apart ziektegeval zien. Het zwangerschapsverlof als zodanig moet men niet als ziektegeval meerekenen. Overgang van volledig naar gedeeltelijk verzuim is niet als een aparte melding te beschouwen. De verzuimmeldingsfrequentie wordt meestal weergegeven als een gemiddelde voor groepen werknemers.
Figuur 2:
Verzuimgevallen die worden meegenomen (grijs gekleurd) bij de berekening van de ziekmeldfrequentie voor bijvoorbeeld het kalenderjaar 2015.
6. Gemiddelde ziekteverzuimduur (GZVD)
Deze maat heeft betrekking op de duur van de ziekte (maximaal 365 kalenderdagen). Een eenduidige interpretatie van de stijging of de daling van de gemiddelde verzuimduur is niet mogelijk zonder daarin het ziekteverzuimpercentage en de ziekmeldingsfrequentie te betrekken.
GZVD = Som van de duur verzuimgevallen in een periode t beëindigde gevallen / Aantal beëindigde verzuimgevallen in periode t.
De gemiddelde verzuimduur is gebaseerd op de beëindigde verzuimgevallen in de verslagperiode. De duur van een verzuimgeval bedraagt het aantal kalenderdagen vanaf de aanvangsdatum van het verzuim tot de herstelddatum. Gedeeltelijk verzuim geldt als volledig verzuim. Per definitie valt deze herstelddatum dus binnen 'periode t'. Om de ziekteduur van deeltijders te kunnen vaststellen, zijn de deeltijders meegerekend als fulltimers. Met andere woorden: bij deeltijders wordt voor de verzuimduur de deeltijdfactor niet toegepast.
Voorbeeld:
Berekenen op basis van kalenderdagen
Een deeltijder werkt maandag en vrijdag de hele dag, dinsdag en donderdag halve dagen en woensdag niet. De deeltijdfactor is 24/40 = 0,6. Als deze werknemer twee weken niet werkt wegens ziekte is diegene dus veertien dagen ziek volgens de kalenderdagmethode.
Berekenen op basis van werkdagen
Als in werkdagen wordt geregistreerd, is voor niet te kleine aantallen fulltime werknemers tezamen de totale verzuimduur bij benadering vast te stellen door het totale aantal verzuimdagen met de factor 7/5 te vermenigvuldigen.
Per individuele deeltijder of per identiek cluster deeltijders doet men hetzelfde na de verzuimduur eerst vermenigvuldigd te hebben met 10% / deeltijdfactor (uitgedrukt in procenten). De deeltijder, zoals in de situatie hierboven bij berekenen op basis van kalenderdagen, is volgens de werkdagmethode nu zes dagen ziek. Omgerekend naar de kalenderdagmethode is dat 6 x 100% / 60% = 10 x 7/5 = veertien kalenderdagen.
Figuur 3:
Verzuimdagen die worden meegenomen bij de berekening van de gemiddelde ziekteverzuimduur (1e ziektejaar en 2e ziektejaar) voor bijvoorbeeld kalenderjaar 2015.